Artikelen
Thema etnische dermatologie - Woorden van kleur: commentaar (2021-05)
Artikel in PDFf
J.J.E. van Everdingen
Nederlanders met een gekleurde huid belanden als zij COVID-19 hebben vaker op de IC dan witte Nederlanders. Dat klinkt niet echt discriminerend. Want gelukkig is het dan nog altijd zo dat men in Nederland in geval van een potentieel dodelijke ziekte bij opname in het ziekenhuis geen onderscheid maakt tussen mensen op grond van ras, huidskleur of sociale achtergrond. De discriminatie zit hem dan ook niet daarin, maar in de verontwaardiging bij linkse partijen dat mensen met migrantenachtergrond door hun werkzaamheden en behuizing meer kans lopen op het krijgen van COVID-19 en bij extreem rechtse partijen dat zij IC-plekken innemen ten koste van witte mensen. Dit wit-zwart-denken klinkt door ons taalgebruik. Zeegelaar et al signaleren dat wij als NVDV daaraan meedoen. Zij pleiten ervoor dat dermatologen - mede gezien hun gezaghebbende functie in de maatschappij op het gebied van huid en huidskleur – qua terminologie andere woorden gaan bezigen dan de (historisch) gangbare. De redactie vroeg mij, als hoofdredacteur van het woordenboek van Pinkhof, hierop te reageren.
Cultuurhistorische aspecten
Ik kom nog even terug op de woorden linkse en rechtse partijen en de associatie die deze woorden oproept met behoudend versus vooruitstrevend. Ik voel mij als linkshandige al mijn hele leven gediscrimineerd. Is dat (on)terecht? Zeg het maar. Ik ben weliswaar nooit met een lineaal ‘op mijn vingers getikt’ omdat ik links schreef, maar ik had wel onvoldoendes voor ‘schrijven’ omdat ik vaak vlekken maakte op het moment dat mijn handrug over de inkt van het papier gleed. Het voelde toch als een straf. Al besef ik dat deze door mij als discriminerend ervaren jeugdjaren van een geheel andere orde is dan de ernstige vormen van discriminatie die mensen met een gekleurde huid ten deel valt. Rechtshandigen zijn zozeer in de meerderheid dat zij met hun manuele dominantie een stempel hebben gedrukt op ons taalgebruik. Traditioneel is het goede rechts, het kwade links. Toen de Franse koning Lodewijk XVI in 1789 voor het eerst na lange tijd de Staten Generaal weer bijeenriep, namen de royalisten rechts van de voorzitter plaats en de revolutionairen links. Op de berg Golgotha hing de goede moordenaar rechts van Christus en de slechte links. Bij het Laatste Oordeel zullen de uitverkorenen aan de rechterzijde van de Vader plaatsnemen, de verdoemden zullen links staan. Evenzo zou linkshandigheid iets vaker voorkomen bij misdadigers, epileptici, lijders aan migraine en homoseksuelen.
Bij het wit-zwart-denken spelen vergelijkbare fenomenen. Alles wat de mens aan kleursymbolen heeft uitgevonden wordt door dit elementaire contrast van wit en zwart overvleugeld. Het nieuwe testament is op dit contrast gebaseerd. De weg die Christus wijst, is die van de duisternis naar het licht. De weg ook van alle wetenschap, waar licht en logos samenvallen. Wit is de kleur van de bruid, van de kuisheid; de witte sluier die de schaamte bedekt. Ook de kleur van de doop, de communie, van Hera, patrones van het huwelijk, die met een witte lelie wordt afgebeeld. Ze komt in dezelfde betekenis voor in de legende van Tristan en Isolde. In het oosten is de lotus het meest bekende zinnebeeld van de zuiverheid; ze werd aldus de zetel van de boeddha. Blank is de kleur van de smetteloosheid, van de zondeloosheid, van de onschuld: het witte lam, de witte duif.
Waar wit duidt op het ongerepte, de onschuld uit het paradijs, toen de mens nog geen zonde had begaan, is zwart het symbool van de duisternis. Het schip dat Theseus bracht, was ten teken van rouw geheel zwart en voerde zwarte zeilen. De witte zeilen komen eveneens voor in het verhaal van Telemachus’ reis, de witte en zwarte in de legende van Tristan en Isolde, de zwarte vlag in het verhaal van de Vliegende Hollander. Het is nog immer de doodsvlag. De zware pestepidemieën die Europa in de veertiende eeuw teisterden en die een derde van de toenmalige Europese bevolking wegvaagden, werden aangeduid met de ‘Zwarte Dood’. Zwart is de ontkenning van aardse praal en ijdelheid en daarom de kleur van het priestergewaad en in latere tijden ook van het tenue van de medicus. Zo droeg de Hollandse arts door de eeuwen heen tot aan de tijd van Napoleon altijd een zwart tenue. Onder invloed van de Franse revolutie werd de uitoefening der geneeskunst een burgerlijk beroep en verdween zwart geleidelijk van het medisch schouwtoneel. De echte kleuromslag kwam aan het eind van de 19e eeuw, toen men ‘ontdekte’ dat een doktersjas een besmettingsbron vormde voor patiënten. De hygiëne vierde hoogtij, eerst in het laboratorium, later in de kliniek en uiteindelijk ook in de spreekkamer van de arts. Zo maakte de zwarte kledij plaats voor een wit uniform waaraan de patiënt met een oogopslag kon zien dat de drager smetvrij was.
Wit en zwart keren ook terug in ons dagelijks taalgebruik: de prins op het witte paard; het witte voetje, het zwarte geld, het zwarte gat; het zwarte schaap van de familie; iemand zwart maken. Geen taal kan zonder metaforen. Maar soms belemmeren metaforen de discussie. Een minder beladen voorbeeld uit de dermatologie: de uitdrukking ‘een schone huid’ waar veel patiënten aanstoot aan nemen. Die irritatie is te wijten aan het feit dat patiënten het woord ‘schoon’ zien als het tegenovergestelde van ‘vies’ waardoor impliciet mensen met een huidaandoening zich als zijnde ‘vies’ voelen neergezet. Terwijl het woord ‘schoon’ in ‘schone huid’, in mijn ogen, een metafoor is
Het is goed dat we ons bewust zijn van ons taalgebruik, het is ook goed dat we ons verzetten tegen discrimineren, maar het is een illusie te denken dat we met nieuwe woorden de ongelijkheid in de wereld kunnen uitbannen. Het kan hooguit bijdragen aan reductie daarvan. Wij worden nu eenmaal ongelijk geboren en die ongelijkheid wordt in de loop van het leven alleen maar groter. De grootste ongelijkheid zit niet in ras, geslacht of seksuele geaardheid, maar in IQ, fysionomie en aanleg voor ziekte. Als je knappe koppen –knap in de dubbele betekenis van het woord - belet hun genetische voordeel benutten, handel je in strijd met de gelijkenis der talenten, waar toch ook veel mensen aan hechten: wie zijn fysieke en geestelijke gaven niet gebruikt, verdient ze niet. Wij worden van jongs af aangemoedigd ons te ontwikkelen. Het woord onderscheiding heeft niet voor niets een positieve connotatie.
Taalkundige aspecten
Uitgaande van de fundamentele ongelijkheid in fysieke en geestelijke bagage tussen mensen is het goed verdedigbaar dat degenen die behept zijn met meer talenten en kennis (in dit geval van huidaandoeningen en huidskleur) dan anderen de verplichting hebben op te komen voor de achtergestelden en zwakkeren in de samenleving. Een democratisch beginsel dat dan in het taalgebruik tot uiting zou moeten komen. In die zin is het mooi dat Zeegelaar et al ons erop wijzen dat de woorden zwart, wit en blank zoveel vooroordelen oproepen dat we die woorden beter kunnen vermijden.
Voor het woordenboek van Pinkhof is deze discussie ook van belang, omdat Pinkhof immers de standaard wil presenteren van medisch wetenschappelijk idioom en nomenclatuur. Zo bevat de huidige editie onder andere de volgende lemmata:
• huid-type indeling volgens Fitzpatrick; Na uitleg hierover volgt een kanttekening: ‘gebruik van deze terminologie omzeilt huidskleuraanduidingen die door sommige taalgebruikers als controversieel worden beschouwd, zoals ‘witte huid’, ‘blanke huid’, ‘etnische huid’, ‘Kaukasische huid’, ‘negroïde huid’ en ‘Mongoolse huid’
• blank: aanduiding van aangeboren huidtype I-III, met relatief weinig melanine in de hoornlaag van de huid. syn Kaukasisch, wit
• melanotisch: donker gepigmenteerd door aanwezig melanine; vb. melanotisch pigment.
• negroïde: donker gepigmenteerde huid, huidtype VI (dit zou moeten worden aangepast, want in India wonen ook mensen met huidtype VI).
De auteurs pleiten in plaats van blanke en zwarte mensen voor ‘mensen met huid van kleur’, maar dat begrip komt over als een gekunsteld anglicisme, een politiek correct synoniem van ‘gekleurd’. Misschien moeten we dan ook spreken van ‘van haar’ in plaats van ‘behaard’. Een van de slotzinnen van Zeegelaar et al luidt: ‘Dit leidt ertoe dat patiënten met een huid van kleur vaak niet dezelfde kwaliteit van zorg krijgen als patiënten met een witte huid’. Met andere woorden naast ‘huid van kleur’ spreken zij bij ‘ongekleurd’ van een witte huid. Ik vind dat niet logisch. Ook de witte huid bevat pigment en is in de zomer donkerder dan in de winter. En hoe noemen we dan een vitiligoplek? Wit is afwezigheid van kleur, zo leerden we ‘vroeger’. Een ‘witte’ patiënt heeft dus geen huid van kleur. “Welke huidskleur hebt u, mevrouw Kaag?” “Geen, dokter.” Nee, wie wit zegt, moet ook oog hebben voor zwart. Waarom niet een indeling in mensen met een uiterst lichte huidskleur, een lichte huidskleur, een matig donkere huidskleur, een donkere huidskleur en een zeer donkere huidskleur? Dat sluit aan bij wat Van den Muijsenbergh et al onlangs hierover in het NTvG schreven: ‘De uiteindelijke keuze voor een term zal contextafhankelijk zijn. Zo zal een geografische aanduiding ook weer niet altijd nodig of geschikt zijn. Wanneer huidskleur van medisch belang is bijvoorbeeld, zoals bij vitamine D-tekort, is het relevanter om te spreken in termen van donkere en lichte huidskleur.’ [1]
Literatuur
1. Van den Muijsenberg METC, Quarsie J, Burgers JS, Agyemang C. Onderscheid naar etnische afkomst – Hoe doen we dat in de gezondheidszorg. Ned Tijdschr Geneeskd. 2021(165);16:18-24
Correspondentieadres
Jannes van Everdingen
E-mail: j.vaneverdingen@nvdv.nl