Artikelen
Thema tuchtrecht - Tuchtrecht: ervaring van binnenuit (2021-02)
Artikel in PDF
F. Meulenberg
De medaille van het tuchtrecht heeft ten minste vier kanten: het perspectief van de klager, de opinie van een jurist, de visie van de aangeklaagde medisch specialist en die van de leden van het tuchtcollege. Dermatoloog Roland Mommers, werkzaam in het St. Anna Ziekenhuis in Geldrop en in het Radboudumc in Nijmegen, is nu ruim twee jaar Lid Beroepsgenoot bij een RTG. Na een eerste zitting als assessor volgde een lange periode van radiostilte. Daarna volgden in enkele maanden tijd plotseling meerdere zaken. Naast dermatologen betrof het ook zaken van een cosmetisch arts en andere specialismen. Wat viel hem op? Hoe ziet hij zijn eigen rol? Wat zijn zijn ervaringen: “Tussen doel van het tuchtrecht en de beleving van een tuchtrechtzaak door de beklaagde zit een groot gat.” Een vraaggesprek.
Dossiervreters
“Wat mij opviel, zijn twee dingen. Allereerst dat de tuchtrechtzaken soms een lange voorgeschiedenis hebben; de kwesties die aan de orde kwamen, dateerden in enkele gevallen van jaren geleden. Dat maakt dat je je moet verdiepen in de richtlijnen van die tijd om te kunnen beoordelen of de beklaagde heeft gehandeld volgens de destijds geldende normen. Het is werk voor dossiervreters, want je ploegt je van voor tot achter door een heel dossier, inclusief klaag- en verweerschrift, decursus, lab-uitslagen, correspondentie met de huisarts, et cetera. Het is soms best lastig om zoveel jaar na dato nog goed te reconstrueren hoe een en ander gelopen is. Daarnaast valt op dat de impact op de aangeklaagde specialisten zonder uitzondering groot is. Begrijpelijk, want zo iemand is vaak al twee jaar bezig met een reconstructie, zaken op papier zetten, gesprekken met een advocaat. Dat uit zich tijdens de zitting in spanning en stress omdat die specialist het gevoel heeft in een beklaagdenbank te moeten gaan zitten. Dan is het meteen goed invoelbaar dat de beklaagde specialist elke maatregel van het tuchtcollege als ‘straf’ ervaart.”
Impact
“Besef goed: een klacht aan je broek krijgen is één ding en zorgt al voor veel stress, de opgelegde maatregel na een uitspraak heeft nog meer impact op de arts. Als een klacht gegrond wordt verklaard, kan het tuchtcollege een paar kanten op: geen maatregel opleggen, een waarschuwing, een berisping, een geldboete, een tijdelijke ontzegging, of een doorhaling uit het register. Ik heb gemerkt dat juristen een ‘waarschuwing’, wat het meeste voorkomt, nogal laconiek opvatten: ‘Dat is een mild oordeel, weliswaar vervelend, maar heeft voor juristen de connotatie van ‘let er de volgende keer beter op’. Een berisping is meteen een zwaardere maatregel omdat dat een signaal is voor ‘dit was echt niet goed; dat kan en mag zo niet weer gebeuren’. De specialisten in kwestie nemen een waarschuwing echter zeker niet lichtvaardig op, laat staan een berisping. Ze voelen het toch als een veroordeling die hen vaak nog lang bezighoudt. In die zin kun je je afvragen of het doel van het tuchtcollege, namelijk de kwaliteit van zorg verbeteren, wel gehaald wordt. Immers: de betrokken artsen ervaren vooral stress en straf; daar gaat vaak weinig kwaliteitverbeterends van uit.”
Alles of niets
Hoe makkelijk of zwaar is het te moeten oordelen over collega’s?
“Oordelen is een tamelijk abstracte bezigheid. Je verkent een heel zorgproces en komt dan van alles tegen in zo’n dossier waarvan je misschien vindt dat dat beter had gekund. Maar daar gaat het niet om. Je moet inzoomen op die ene specifieke klacht, en daar moet je op beoordelen. De rest is feitelijk contextuele informatie. En als je, na bestudering van het dossier en de extra informatie die je tijdens een zitting nog mondeling van klager en beklaagde verkrijgt, een klacht uiteindelijk als (‘kennelijk’) gegrond beoordeelt, moet je daaraan als college onlosmakelijk een maatregel koppelen. Dat is onontkoombaar. Dat maakt dat een uitspraak een soort alles of niets is, met betrekking tot die ene, specifieke klacht. Het kan dan zijn dat de gevoelens van de klager best invoelbaar zijn, maar dat de arts met betrekking tot het specifieke klachtenonderdeel toch een ‘redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot‘ is gebleken en de klacht daardoor niet gegrond is. Dat kan een patiënt/klager dan wel ervaren als frustrerend of teleurstellend, temeer omdat hij of zij toch al vaak met het gevoel zit dat er van alles is misgegaan, en de beklaagde dan ook nog ‘vrijuit’ gaat.”
“Ik vind het niet erg lastig om een collega ‘de maat te nemen’. Het is een vorm van je toetsbaar opstellen, en dat betekent dat er iemand moet zijn die die toets afneemt. Als lid beroepsgenoot van het RTG ben ik daarvoor aangenomen. Ik ervaar het wel als een grote verantwoordelijkheid om die beoordeling heel zorgvuldig te doen, en om tot een goed onderbouwd oordeel te komen, omdat ik me heel goed realiseer wat de impact van dat oordeel kan hebben op de beklaagde. Het helpt me om me te realiseren dat het ook mezelf kan overkomen om in de beklaagdenbank terecht te komen. Het oordeel moet dan ook rechtvaardig zijn. Ik moet mezelf erbij in de spiegel in de ogen kunnen kijken.” Resumerend: “Als lid van een RTC word ik geacht en zie ik het ook als mijn verantwoordelijkheid bij te dragen aan een zorgvuldige onderbouwing en een billijke uitspraak.”
Geen gesneden koek
Krijgen de leden van een tuchtcollege een opleiding of een cursus tuchtrecht?
“Er wordt voor nieuwe leden altijd een bijeenkomst gehouden waarin de kern – de basiskennis - van het tuchtrecht wordt toegelicht, en er zijn regionale en landelijke ledendagen, vaak in de vorm van een klein symposium waarbij zowel juridische als algemene thema’s aan bod komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om zaken als ‘Hoe stel je helder een vonnis op?’ ‘wat is de beste manier om een vonnis te communiceren?’, maar ook heb ik al eens een communicatie-expert horen spreken die uitlegt hoe je, via goede open vragen, tijdens een zitting objectieve informatie kunt achterhalen. Allemaal heel nuttig, maar van een echte cursus waarin je als beroepsgenoot dieper ingaat op het wezen van de tuchtrechtspraak is geen sprake. Ik ervaar dat wel als een gemis, overigens. Voor juristen is het gesneden koek, voor medisch specialisten verre van dat.
Zou dat een verantwoordelijkheid kunnen zijn van de FMS? “Het kan in ieder geval niet uitgaan van een individuele wetenschappelijke vereniging. De FMS zou dat wellicht kunnen, als overkoepelend orgaan, al kan ik mij ook voorstellen dat het initiatief komt vanuit de tuchtcolleges zelf. Ze kunnen ook samen optrekken.”
Rechtszaak of kwaliteitsinstrument?
Het doel van het tuchtrecht is bevorderen van kwaliteit en niet ‘straffen’. Hoe ziet u dat?
Relativerend: “Verreweg de meeste klachten komen gelukkig niet terecht bij het tuchtcollege, maar worden beoordeeld door een klachtenfunctionaris of klachtencommissie in het ziekenhuis van de beklaagde. Maar als het gebeurt, kan ik heel goed begrijpen waarom de eerste reflex, vanuit de onderbuik, is: ‘Ik moet mij verdedigen’.” Dat is het frame van de specialist, en ook heel invoelbaar. Je zou als beklaagde wellicht beter kunnen denken: ik zie een uitspraak en maatregel als waardevolle tips voor de toekomst. Maar zo wordt het door de meesten niet ervaren.” Dan, terugkomend op de vraag: “Niemand zit voor het tuchtcollege met een houding van ‘Ik zit hier in alle rust mijzelf toetsbaar op te stellen, in afwachting van een correctief oordeel waarmee ik mijn kwaliteit van zorg kan verbeteren’. Men ervaart het als een rechtszaak en niet als een kwaliteitsinstrument. Tussen doel van het tuchtrecht en de beleving van een tuchtrechtzaak door de beklaagde zit dus een groot gat. Voor beide perspectieven kan ik wel begrip opbrengen maar de kloof zou wel overbrugd moeten worden, want als artsen er alleen maar stress van hebben en door een tuchtrechtprocedure voortaan voorzichtiger en defensiever hun werk gaan doen, of hun motivatie voor het vak verliezen, dan schiet het tuchtrecht zijn doel voorbij.”
Correspondentieadres
Frans Meulenberg
E-mail: f.meulenberg@nvdv.nl