Artikelen
Huid in de Bellettrie - Acne, bloeiend als klaprozen (2019-01)
F. Meulenberg | Fotografie: Natascha Kwee, studente geneeskunde Leiden en fotograaf
“Je huid glimlacht”, zegt lerares Stella Petersen tegen haar leerling Christiaan in een ontroerende liefdesnovelle van de oude meester Siegfried Lenz. [1] Wat een mooi zinnetje en welk een fraai compliment. Mij dunkt dat die drie woorden een oplossing bieden voor een probleem dat iedereen uit eigen ervaring kent. Men ziet een aantrekkelijk maar onbekend iemand die de eigen, starende blik terugkaatst met een vederlichte glimlach. Kordaat stapt men op hem of haar af maar bij elke stap groeit de twijfel. Wat als eerste te zeggen? Een serieuze opmerking? Gevat overkomen? Misschien zelfs humoristisch? Origineel zijn? Maar hoe dan? Er valt niet aan te ontkomen: de openingszin moet uitgesproken worden. “Je/uw huid glimlacht”, lijkt een neutrale voltreffer.
Het is niet ongebruikelijk om de huid fysieke reacties of emoties toe te dichten, immers de huid kan ook blozen. En wijlen Arnold Oranje, kinderdermatoloog, wees er in zijn oratie al op dat de kinderhuid “spreekt, zingt en lacht”. [2] Helaas glimlachen niet alle huiden, een aangetaste huid wil nog wel eens huilen, vloeken en/of tieren. Zoals de huid van Helmi, het vriendje van de vroegwijze adolescent Mara, in de roman Gemis van Manon Uphoff:
“Helmi had last van acne. De puistjes bedekten zijn gezicht als paddestoelen nat hout en om hem heen hing de geur van teerzeep en zwavel. ‘s Avonds had zijn huid in de knipperende verlichting van de zolder iets griezeligs.” [3]
Zijn moeder verklaart dat er geen kruid tegen gewassen is, en dat “zelfs de zalf die ’s nachts centimeters dik op zijn huid lag, niet verhinderde dat de acne bloeide met de kracht van klaprozen.” De stille arbeiderszoon Helmi is een slaafse volger van de pientere en straatwijze Mara. Deze krijgt het idee van een bloedbroederschap. Ze slaat een bierflesje kapot, zet een glasscherf op de acneplekken, en trekt enkele strepen. De huid bloedt, en één snee zal naderhand ontsteken. Mara is verbijsterd dat Helmi zich zo schikt, zonder vraag of verzet, hetgeen angst en treurigheid bij haar oproept. Het is voor Uphoff vertrouwd terrein, een auteur die als weinig anderen lust en pijn, begeerte en afkeer, liefde en wreedheid, zachtzinnigheid en geweld met elkaar weet te verbinden.
Komt het goed tussen Helmi en Mara? Neen.
Puistencyclus
Acne duikt ook op - het zal niet verbazen - in de beroemdste coming of age roman uit de literatuurgeschiedenis, The Catcher in the Rye van J.D. Salinger. Hoofdpersoon Holden Caulfield ergert zich aan zijn schoolgenoot Robert Ackley: “Die knul had zo ongeveer alles wat je kunt bedenken: sinusproblemen, puistjes, rotte tanden, slechte adem, kalknagels. Je moest haast wel een beetje medelijden hebben met deze gekke klootzak.” [4] En bij dat alles ook nog eens acne: “Niet alleen op zijn voorhoofd en zijn kin, zoals bij zoveel jongens, maar over zijn hele gezicht. En dat niet alleen, hij was een naar mens”. In deze venijnige omschrijving suggereert Salinger een oorzakelijk verband tussen een huidziekte en iemands inferieure persoonlijkheid. [5] Acne is in zichzelf een booswicht, in de communis opinio. Een vijand die bestreden moet worden, te vuur en te zwaard. Gelet op de hoge aantal mensen met acne verbaast het niet dat allerlei wondermiddeltjes op de markt komen, waarbij booswicht acne zelfs een ooglapje draagt (zie cartoon uit Metro, 7 juni 2017).
Dat het hebben van acne een helletocht kan behelzen, bewijst Charles Bukowski (1920-1994) in de roman Kind onder kannibalen. Voor wie foto’s kent van het verlittekende gezicht van de auteur heeft deze roman een hoog autobiografisch gehalte.
Bukowski schrijft altijd over randfiguren, mislukkelingen, zwervers, drinkers, kleine criminelen en hoeren, in een zeer directe en compacte stijl. Over de puistengeboorte zegt Bukowski’s alter ego en verteller Henry Chinaski: “Bij de overgang naar de negende, kreeg ik pukkels. Een hoop jongens hadden pukkels maar niet zoals ik. Die van mij waren een ramp. Ik was het ergste geval dat er rondliep. Mijn hele gezicht, rug en nek zaten onder de mee-eters en steenpuisten, en ik had ze ook hier en daar op mijn borst. Het gebeurde net toen ze me begonnen te accepteren als stoere jongen en leider. (…) Ik had het nooit gemakkelijk gehad bij de meisjes en met pukkels kon ik het wel helemaal vergeten. Meisjes waren onbereikbaarder dan ooit.” [6]
De puisten worden karbonkels en Chinaski voelt zich een buitenstaander tussen al die gozers zonder acne: “Ze waren heel knap, ze waren lang en schoon, hadden stralende tanden en wasten hun haar niet met zeep.” De school waarschuwt zijn ouders en hij moet naar het streekziekenhuis. Een arts onderzoekt hem en knoopt daarna een achteloos gesprek aan met de verpleegkundige. Bij de balie krijgt Chinaski te horen:
“kom morgen maar terug”.
Machteloosheid
Dan hoort hij de diagnose: “Acne vulgaris. Het ergste geval dat ik in al mijn praktijkjaren ben tegengekomen.” Zo staat het althans in de Nederlandse vertaling van het boek, al lijken de symptomen beter te passen bij acne conglobata. Hoe dan ook, de spreekkamer vult zich met artsen. Ze gaan over op drainage. Met een elektrische naald prikken ze in puist na puist. Als de puisten bloeden moet de zuster blijven knijpen. Als nazorg krijgt Chinaski hoogtezonbehandeling, te beginnen met twee minuten per kant. Chinaski heeft weinig vertrouwen in de behandeling en vreest littekens voor de rest van zijn leven.
Dat de artsen nauwelijks weten wat ze doen, maakt hij op uit hun gesprekken: “Ze moesten iets doen – het gaf niet wat – omdat niets doen onprofessioneel zou zijn.” Waar iets doen inderdaad toch echt sterkere argumenten vereist dan niets doen. Het boren en knijpen (woorden die de vertaler gebruikt, waar het om prikken en leegzuigen gaat) gaat wekenlang door. Als er één puist verdwijnt, verschijnt subiet een nieuwe. “Het was niet zomaar een geval van jeugdpuistjes. Dit waren ontstoken, onverbiddelijke, opgezwollen kanjers van puisten vol etter.” Ook krijgt hij een “witte substantie” op zijn gezicht, “zodat het leek alsof ik gepleisterd was”. Zijn grootmoeder (“inmiddels zo oud geworden dat het haast onzinnig was als ze nu doodging”) bidt tot god. Zonder resultaat. Als ze een crucifix in een wond steekt, met de bedoeling de duivel uit te drijven, gilt Chinaski het uit van de pijn.
De enige persoon die Chinaski met warmte gedenkt, is zuster Ackerman, de verpleegster die zijn puisten uitknijpt. Een verband zou de drainage op gang moeten helpen. De puisten lopen leeg. Ze gaan niet weg maar ze worden wel iets platter. Aan het prikken komt echter geen einde. Hoewel nog steeds slechts 15 jaar oud, maakt de jongen Chinaski een groei door in volwassenheid, mede door de acne: de angst voor het prikken is verdwenen en hij voelt louter afkeer. Afkeer van hetgeen hem is overkomen, én afkeer van de dokters die niets konden doen. “Zij stonden machteloos en ik stond machteloos, met het verschil dat ik het slachtoffer was.”
Loftrompet
Acne is meer dan louter een nare aandoening, zoveel is duidelijk. Met respect voor ieders beleving van de aandoening, is het daarnaast een kwestie van perspectief. Dan kan iets wat afstotend lijkt zelfs seksueel aantrekkelijk zijn. Zoals schrijfster Elfie Tromp haar fascinatie voor jongens met acne verwoordt:
“Regelmatig zie ik ze voorbij sloffen, puberjongens die getergd hun acne-lot ondergaan. De vlammende wangen een pijnlijk reliëf. Het slagveld zoveel mogelijk verbergend onder vettig haar en een shawl. Ze moesten eens weten hoeveel ze de wereld te bieden hebben. Er zijn zoveel opbeurende liedjes voor mollige meisjes, het wordt hoog tijd dat de loftrompet voor acne gestoken wordt.
Ik houd van grove poriën. Dat is pas karakter, dat is een huid vol leven. Er is altijd iets om te doen. Er moet gescrubd, gedrukt en gedept worden, en dat een leven lang. Een puist melken geeft instant voldoening. Ik had eens een geliefde met een gave huid. Het hield geen stand. Overtollig talg is de smeerolie van mijn liefde.
(…)
Een onrustige huid is het heuvelachtige landschap waar vingers als pelgrims doorheen trekken. De comedonen- drukker en ontsmette naald hun wandelstokken. Veel mensen verbergen beschaamd hun puistjes. Ik zeg: toon ze en wees trots. Je bent niet afstotelijk. Integendeel, je bent een goudmijn. Wees coulant en laat je medemens meegenieten van je bronnen. Laat je geliefde alsjeblieft je puistjes uitknijpen.” [7]
Chinaski is niet te benijden. Dat snapt elke lezer. Zijn huidaandoening stuwt echter zijn puberale lustgevoelens omhoog, waarbij hij zich vooral richt op zijn vrouwelijke docenten, zoals docente Engels mevrouw Curtis: “Ze had fantastische benen en ze sliste en die combinatie maakte me altijd bloedgeil”. Daarmee geeft Bukowski aan dat een afwijking (in dit geval het slissen van mevrouw Curtis) de seksuele aantrekkingskracht niet dimt, maar beslist uitvergroot. De veerkracht (‘resilience’ is het modewoord) van de auteur spat van de bladzijden. De acne is als een projecttekst voor de mensen uit zijn sociale wereld: hun reactie zegt veelal meer over hen dan over de mens met acne. Elfie Tromp gaat nog een stap verder in haar hymne aan de mens met acne, zich daarmee aansluitend bij de fascinatie van Mara voor Helmi in de roman van Uphoff. Klasgenoten snappen niet wat Mara ziet in die “puistenkop”. Haar reactie hierop (“idioten”) wordt gevolgd door haar uitleg inzake Helmi’s erotische uitstraling: “Het was niet ondanks, maar dankzij de acne.”
Literatuur
- Lenz S. Een minuut stilte. Van Gennep, Amsterdam 2008:44 [vertaling: Gerrit Bussink].
- Oranje AP. De kinderhuid spreekt! Erasmus MC, Rotterdam 2006:22.
- Uphoff M. Gemis. Podium, Amsterdam 1998:82-3.
- Salinger JD. Puber. Uitgeverij Ad. Donker, Rotterdam 1958:19-20 [vertaling Henk de Graaff].
- Koopman R. Je herkent de schurk aan zijn huid en playmates aan hun ontbrekende moedervlekken. HUID&haar 2012:1:16-8
- Bukowski C. Kind onder kannibalen. De Bezige Bij, Amsterdam 1983:133-63,293 [vertaling: Rita Vermeer].
- Tromp E. De smeerolie van mijn liefde. Metro 19-11-2014.
Correspondentieadres
Frans Meulenberg
E-mail: f.meulenberg@nvdv.nl